26 november 2021
Eerder deze week had ik een interruptiedebatje met Gideon van Meijeren. Dit Kamerlid gebruikte de juridische term ‘landverraad’ voor beleidsbepalers, ministers en Kamerleden. Maar toen ik hem vroeg welke ministers hij nou precies bedoelde, kwam er geen antwoord. En ook op de vraag wat die misdaden en het ‘landverraad’ nou precies zouden zijn, bleef het doodstil. Nou ja stil..., er kwamen wel veel woorden, maar geen woorden die een concrete betekenis hebben.
‘Landverraad’ is een van de ernstige misdrijven die er zijn, er stond vroeger de doodstraf op en nu kun je er een levenslange gevangenisstraf voor krijgen. Het stuit mij tegen de borst dat sommige Kamerleden te pas en te onpas zware insinuaties en beschuldigingen de werelde in slingeren zonder een snipper van bewijs. Maar het stuit me ook tegen de borst dat er zo weinig inhoudelijk weerwoord is tegen dit grensoverschrijdende gedrag.
Volgens mij is het zo dat we álle debatten in de Tweede Kamer moeten voeren. Oók debatten over moeilijke onderwerpen. Ook debatten waar je een ongemakkelijk gevoel van krijgt. Vandaar dat ik de discussie over het vermeende ‘landverraad’ tóch ben aangegaan, ook al vond ik het zelf een dieptepunt van de parlementaire week.
Maar het lijkt er steeds vaker op dat de Tweede Kamer belangrijke kwesties uit de weg wil gaan. Bijvoorbeeld omdat het ‘lastig’ zou zijn voor de formerende partijen. Dat vind ik een kwalijke ontwikkeling. Het maakt parlementaire controle lastig en eigenlijk bijna onmogelijk.
Als de formerende partijen voor hun zaak staan, dan moeten ze daar in mijn ogen ook het gesprek met de Kamer over aan durven gaan. En als het formatieproces maar eindeloos blijft voortduren, om redenen die volstrekt onduidelijk zijn, dan moeten wij als Kamerleden het recht hebben om de hoofdrolspelers in dat proces te bevragen. En dit zijn wij aan onze kiezers verplicht. Nederlandse burgers stemmen op een bepaalde persoon van een bepaalde partij in de verwachting dat dit een representatief landsbestuur oplevert. De Kamer is opdrachtgever van de formatie. Het hele formatieproces is nu een black box, maar ook nog een black box die al acht maanden gesloten blijft. Dat is onacceptabel.
Corona kan de reden niet zijn: in Duitsland vonden eind september verkiezingen plaats en de Duitse formatiepoging begon formeel na de Nederlandse formatiepoging. En er is nu al een nieuwe regering.
Daarom heb ik deze week samen met Joost Eerdmans (JA21) en Laurens Dassen (Volt) een voorstel ingediend om het Reglement van Orde zó te wijzigen dat we in de toekomst ook met een minderheid (zij het een grote minderheid van 50 leden) een debat over de voortgang van de formatie kunnen aanvragen. Dat is nodig omdat de Tweede Kamer nu al maanden nauwelijks wordt geïnformeerd over de stand van de formatie en een meerderheid bestaande uit de onderhandelende partijen een debat hierover kan blokkeren. De informateurs informeren wél het staatshoofd en journalisten kunnen hun vragen stellen aan de politieke leiders en informateurs, maar de Tweede Kamer als opdrachtgever kan het debat niet aan gaan. Dit betekent dat we het belangrijkste proces in Den Haag niet kunnen volgen of controleren, terwijl het demissionaire kabinet het ene na het andere belangrijke besluit neemt of ontloopt, net zo het die dag uitkomt.
Het wijzigen van het reglement is in lijn met het recente advies van de Venetië commissie (het adviesorgaan van de Raad van Europa) die een rapport schreef over de Nederlandse rechtsstaat. De commissie stelde voor het recht om een debat aan te vragen te verruimen, zodat ook een Kamerminderheid hiertoe kan verzoeken. Dit is volgens hen nodig om de controlerende taak van de Tweede Kamer te versterken. En het stelde voor dat een minderheid van de Kamer een hoorzitting kan houden of een onderzoek kan instellen. Dat is al het geval in landen als Duitsland en Frankrijk, maar in Nederland kan de meerderheid een onderzoek naar het handelen van de eigen regering blokkeren.
Het is nodig om óók de lastige debatten in de Tweede Kamer te blijven voeren. De formerende partijen hebben nu de kans om te laten zien wat ze waard zijn. Gaan ze het debat vanuit hun eigen kracht aan, of blijven ze procedurele hindernissen opwerpen?