29 augustus 2022
Brief richting de voorzitter van de Commissie Sociaal Minimum.
Geachte heer Engbersen,
In oktober 2021 is Kamermotie 35845, nr. 17 aangenomen om onderzoek te doen naar het bestaansminimum. Deze motie – die ik hieronder bijsluit - is samen met de zin in het regeerakkoord “We herijken elke vier jaar het sociaal minimum om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving” de aanleiding geweest om een commissie in te stellen.
De commissie, waarvan u voorzitter bent, heeft recent pas het mandaat gekregen om deze belangrijke opdracht uit te voeren.
Vorige week hadden we een prettig en open gesprek over de achtergronden van de motie en mijn intenties bij het indienen. U vroeg mij een aantal zaken en achtergronden toe te lichten. Dat doe ik met plezier in deze brief.
In de huidige bestaanszekerheidscrisis, waarin volgens CPB berekeningen uit juni 1,2 miljoen huishoudens niet in staat zijn uit hun maandelijkse inkomsten de al vastgelegde uitgaven te doen en de boodschappen en energierekening te betalen, is uw opdracht zeer relevant en ontzettend urgent. Vorige week heb ik het CPB verzocht om een update van die studie te doen, omdat ik vrees dat het met de gestegen energieprijzen nu meer dan 2 miljoen huishoudens kan betreffen.
Een adequate levensstandaard: grondwet en internationale afspraken
De opdracht om te voorzien in een adequate levensstandaard is geen vrijblijvende opdracht voor de politiek.
De opdracht volgt rechtstreekst uit de grondwet, die in artikel 20 de opdracht bevat aan de regering: “de bestaanszekerheid en de spreiding der welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid” en in het derde lid “Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege”.
De grondwet voorziet verder ook in andere sociale rechten.
De discussie over werkenden en werknemers die een fatsoenlijk leven moeten kunnen leven is natuurlijk in zijn geheel niet nieuw: hij is terug te vinden bij Plato, bij Sint Thomas van Aquino en een hele serie encyclieken van pausen sinds Rerum Novarum.
Ook uit internationale afspraken en verdragen vloeien deze rechten voort (ILO, VN en EU). De EU heeft de Europese Pijler van Sociale Rechten uit 2017. Een aantal afspraken daaruit is relevant voor uw opdracht:
Pijler 14 over een minimuminkomen: “adequate voorzieningen voor een minimuminkomen om in alle levensfasen een waardig leven te kunnen leiden”
Pijler 19: Huisvesting en ondersteuning voor daklozen
a. Wie er behoefte aan heeft, moet toegang hebben tot goede sociale huisvesting of goede bijstand voor huisvesting.
b. Kwetsbare personen hebben recht op passende bijstand en bescherming tegen gedwongen uitzetting.
c. Daklozen moeten over passend onderdak en een adequate dienstverlening kunnen beschikken om hun sociale inclusie te bevorderen.
Pijler 20: Toegang tot essentiële diensten
Iedereen heeft recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, zoals water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie. Wie er behoefte aan heeft, krijgt steun voor toegang tot deze diensten.
De discussie krijgt de afgelopen tijd meer aandacht omdat het evident is dat steeds grotere groepen mensen in Nederland (en in andere delen van de Westerse wereld) niet in staat zijn om dit fatsoenlijke leven te leiden, ook als zij voltijds werken. Wat dat betreft zien we de afgelopen jaren een geleidelijke neergang in levensstandaard voor grote groepen in de samenleving die met de omhoog schietende energieprijzen nu enorm versnelt.
De methodologie hiervoor is natuurlijk internationaal goed beschikbaar. Ik wijs bijvoorbeeld op de ILO (International Labour Organization) en de paper “Estimating a living wage, A methodological review van Richard Anker.
In de Angelsaksische landen heeft deze discussie ook al tot een aantal ingrepen geleid, zoals forse verhogingen van het minimumloon. Zo is in het verenigd koninkrijk een National Living Wage vastgesteld op 60 procent van het mediane uurloon. In de Verenigde Staten heeft de waarde van het federale minimumloon het laagste punt in 66 jaar bereikt, volgens een analyse van de consumentenprijsindexgegevens van het Economic Policy Institute, en verhogen de Staten het minimumloon.
Ik hoop dat het werk van uw commissie zal leiden tot heldere definities van waaruit ook beleidsaanbevelingen volgen om ervoor te zorgen dat dat eeuwenoude doel van een menswaardig bestaan ook hier weer de centrale plek krijgt in het debat.
Het zou goed zijn te beginnen met een overzicht van en inzicht in alle nationale en internationale rechten en verplichtingen waar het sociaal minimum aan moet voldoen. Nederland is niet het enige land met deze opdracht en het zou interessant zijn te kijken hoe andere vergelijkbare landen invulling geven aan internationale verplichtingen.
2. Noodzakelijke voorzieningen
Om te bepalen wat een sociaal minimum is moet er een helder beeld zijn wat iemand minimaal nodig heeft. Dit vereist het helder definiëren van de kwantiteit en kwaliteit van deze zaken, zoals een goede en goed geïsoleerde woning (woonoppervlak?), een zorgverzekering, voldoende gas/water/licht, gezond voedsel, kleding, digitale toegang etc.
3. Specifieke kosten
Bijzondere omstandigheden die zo vaak voorkomen, dat daarmee rekening gehouden dient te worden zouden ook meegenomen moeten worden.
Er zijn twee specifieke zaken die in ieder geval in ogenschouw genomen dienen te worden: zorgkosten en woon-werkverkeer
De zorgkosten: mensen met veel zorgkosten worden geconfronteerd met steeds meer en hogere vormen van eigen risico (zorgverzekeringswet), eigen bijdragen (zvw, wlz, wmo) en niet-vergoede kosten (geneesmiddelen bijvoorbeeld en zeker in het nieuwe GVS, maar ook niet vergoede kosten van ziek zijn).
Tegelijkertijd zijn de fiscale regelingen die daaraan tegemoetkomen vergaand versoberd (aftrek zorgkosten) of afgeschaft (wtcg, cer). De accumulatie van zorgkosten is in de voorbeelden die ik te zien krijg van burgers die zich tot mij wenden, erg hoog
Bij woon-werkverkeer krijgt de kleine top een auto met chauffeur (gratis). De laag daaronder, managers, krijgt een leaseauto met bijtelling (vaak een eigen bijdrage, maar in sommige jaren lager voor ‘zuinige’ modellen of helemaal niets voor elektrische modellen). De gewone medewerkers krijgen een onbelaste kilometervergoeding van 0,19 die de kosten niet dekt. En de laag daaronder (rond minimumloon) krijgt helemaal niets.
Dit is licht gechargeerd, maar het heeft grote impact: vooral mensen met een laag inkomen betalen de eigen reiskosten zelf. Alleen als zij die reiskosten met het OV maken is er een aftrekpost. Die aftrekpost is er niet als de kosten met de auto of scooter gemaakt worden. Uit onderzoek in 2018 bleek dat 1/3 van de mensen geen reiskostenvergoeding ontvangt.
Het is evident dat juist voor die categorie de reiskosten een grote aanslag op het budget kunnen zijn.
4. Sociale participatie
Het is evident dat sociale participatie (een abonnement, een lidmaatschap van een sportclub, de mogelijkheid om bezoek te ontvangen of op bezoek te kunnen gaan, ook in een andere stad) nodig is om “mee te doen” in de samenleving en in de definitie moeten worden opgenomen voor een waardig bestaan.
Sociale participatie is heel bewust meegenomen in de motietekst als essentieel onderdeel van het bestaansminimum.
5. Zekerheid en buffer
Bestaanszekerheid gaat niet alleen over voldoende inkomen om in bepaalde minimum behoeften te kunnen voorzien, maar ook de zekerheid dat inkomen te ontvangen. Willekeur en complexe bureaucratie om toegang te krijgen tot inkomen en/of supplementaire regelingen doen afbreuk aan het sociale minimum.
In de specifieke Nederlandse context, waar veel zaken modelmatig geregeld worden, is het feit dat toeslagen een voorschot zijn, waarvoor achteraf bewijs moet worden aangeleverd, afschrikwekkend voor velen. In de standaardinkomensplaatjes maakt het niet uit of iets een voorschot is of een subsidie. In de praktijk hebben mensen een grote voorkeur voor subsidies, die vaststaan als zij vooraf bewijs hebben aangeleverd en waar zij – behoudens bij fraude – niet geconfronteerd worden met grote terugvorderingen. Het niet-gebruik van toeslagen is hardnekkig en het toeslagenschandaal heeft de angst niet bepaald doen afnemen.
De inkomensondersteuning van huishouden is versnipperd en zeer ondoorzichtig. Een gescheiden alleenstaande moeder die drie dagen per week werkt tegen minimuminkomen heeft als inkomen: salaris, aanvullende bijstand, bijzondere bijstand, huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget, kinderbijslag, kwijtschelding gemeentelijke lasten en waterschapslasten en wellicht nog kinderalimentatie en partneralimentatie. Al deze regelingen hebben verschillende terugbetalingsregelingen, fiscale behandeling en meer. In zo’n woud is het zeer eenvoudig om het overzicht te verliezen.
Dit ingewikkelde woud aan regelingen leidt ook tot angst bij mensen over wat er gebeurt als zij meer werken. De prikkels en ondersteuning kloppen voor 100% in de modellen en hebben daar precies de juiste effecten op het gedrag van mensen. In de praktijk verlammen zij mensen en brengen zij mensen totaal in verwarring.
Ook dient bepaald te worden welke normen passend zijn voor een vermogenstoets. Al bij het opbouwen van een geringe buffer verliest iemand met een minimum het recht op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
6. Kosten en beschikbaarheid, en taak van de overheid daarin.
De standaardmethodes gaan uit van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van goederen en voorzieningen die opgenomen zijn in het sociaal minimum. Maar dat vereist wel dat die algemeen toegankelijk zijn.
Zo heeft de meerderheid van de mensen met een laag inkomen een sociale huurwoning. Maar die zijn steeds minder beschikbaar. En wanneer mensen geen sociale huurwoning hebben, hebben bij geen recht op ondersteuning of minder rechten (omdat zij in onderhuur gaan of dakloos zijn).
De zorgverzekering is op zich nog het best gereguleerd, omdat er een acceptatieplicht geldt, een standaardpakket en een vaste prijs zonder discriminatie. De regering zorgt met een zorgtoeslag verder voor de betaalbaarheid.
Bij gas/water/licht is er geen prijsregulering, bij gezond voedsel ook niet. Sterker nog de regering lijkt niet eens een afdoende strategie te hebben voor energiezekerheid, voedselzekerheid en de betaalbaarheid van energie en voedsel. Het is evident dat betaalbare energie een acuut knelpunt is.
Het handelingsperspectief van een arme huurder in een woning met zeg energielabel F dient dus ook zeer nadrukkelijk aandacht te krijgen: wat kan zo iemand om rond te komen en de woning in ieder geval redelijk te kunnen verwarmen.
Dit vraagstuk vraagt waarschijnlijk om een nieuwe discussie over welke verantwoordelijkheden de overheid heeft om publieke goederen en nutsvoorzieningen te leveren om de bestaanszekerheid te beschermen en waarborgen. Zonder deze discussie (het gaat om energierekeningen die met honderden euro’s per maand stijgen) is het precies vaststellen van de overige posten een theoretische exercitie.
7. Keuze van de voorbeeldhuishoudens
Het sociale minimum is afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. Bij de voorbeeldhuishoudens gaat het om huishoudens (een of twee volwassenen) met of zonder kinderen. Het is wenselijk om apart te kijken naar de meerkosten van een, twee, drie of vier kinderen.
In het huidige stelsel bestaat voor een alleenstaande met een laag inkomen een behoorlijk bedrag aan kindgebonden budget en kinderbijslag per maand voor het eerste kind (459 euro/maand) en een lager bedrag voor het tweede kind (175 euro/maand). Voor twee ouder-gezinnen zijn die bedragen nagenoeg gelijk (185 en 175 euro per maand).
Een verdere complicatie bestaat in het partnerbegrip: dat is in Nederland een alles of niets benadering, terwijl er heel veel situaties zijn waarbij mensen zelf het anders ervaren dan de overheid het classificeert (bij mantelzorg) of het ook echt ander is, zoals bij (jong)volwassenen die samen een woning delen omdat zij niet ieder zelf een woning kunnen vinden of betalen.
Aan de voorbeelden zijn twee specifieke groepen toegevoegd en met een reden.
Mensen die langdurig in een WLZ-instelling verblijven en moeten rondkomen van zak-en kleedgeld. Dat zijn dus mensen die relatief vroeg in hun leven zeer afhankelijk geworden zijn. Zij hebben vaak relatief hoge zorgkosten en natuurlijk ook gewoon vervangingskosten van kleding.
Bij de opbouw van het huidige bedrag lijkt onvoldoende rekening te houden met eigen kosten (telefoon), vervangingskosten (kleding), medische kosten en sociale participatie.
Studenten zijn toegevoegd als speciale categorie. Zij zijn uit de armoedestatistieken verwijderd, omdat zij bijna per definitie onder de armoedegrens vallen. Dat kan een begrijpelijke keuze zijn, maar er is op dit moment nauwelijks meer een maximum norm op de schuld die zij kunnen en moeten aangaan, vooral als zij uitwonend zijn. Vooral voor studenten, die geen topinkomen gaan verdienen (meer dan 2/3 van de studenten studeert aan het HBO en wordt leraar op een basisschool, verpleegkundige etc en zal geen heel hoog inkomen verdienen), zullen zeer langdurig economisch beperkt worden door studieschulden, bijvoorbeeld bij de aankoop van een eigen woning. Normering is daarom ook voor studenten gepast.
Heel simpel: de studieschulden zijn in Angelsaksische landen een zodanig probleem geworden dat zij iemand een heel leven achtervolgen en dat in de VS nu wordt overgegaan op gedeeltelijke kwijtschelding. Het lijkt dus beter om vooraf normen aan te leggen wat acceptabel is in deze.
8. Periodiciteit van herijken en bijstellen
In het regeerakkoord staat “We herijken elke vier jaar het sociaal minimum om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving” Ik neem aan dat dit niet betekent dat de periodiciteit waarmee het sociale minimum wordt bijgesteld per definitie eens per 4 jaar is.
De huidige stijging in energie en voedselprijzen maakt pijnlijk duidelijk was het gevolg is van het niet compenseren van snel veranderende omstandigheden. Het is dus wenselijk om een mechanisme te hebben bij snel veranderende prijzen of omstandigheden.
Tot slot
Hopelijk geeft dit een helder overzicht van zaken die in mijn ogen relevant zijn. Het is natuurlijk geen compleet overzicht en ik zie dan ook met belangstelling uit naar het resultaat van het onderzoek.
Mocht u op enig moment nadere vragen hebben als voorzitter of commissie dan ben ik graag bereid het gesprek aan te gaan.
Vriendelijke groet,
Pieter Omtzigt
Bijlage: de aangenomen motie (35845, nr. 17, ingediend op 13 oktober 2021)
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er geen heldere definities zijn van het bestaansminimum;
van mening dat het van groot belang is voor bestaanszekerheid en voor armoedebestrijding om te bepalen wat het bestaansminimum is voor verschillende groepen mensen (alleenstaanden, gezinnen met en zonder kinderen, studenten, mensen die opgenomen zijn in een Wlz-instelling), om daar vervolgens het beleid op te baseren;
verzoekt de regering samen met het Nibud een commissie in te stellen die normen voor het bestaansminimum – inclusief sociale participatie – vastlegt, inclusief welke toegankelijkheid tot welke voorziening daarvoor nodig is (zoals aanwezigheid van een betaalbare woning of reiskostenvergoeding woon-werkverkeer).
en gaat over tot de orde van de dag.
Ondertekend door: Omtzigt, Gijs van Dijk, Van der Plas, Pouw-Verweij, Stoffer, Van Baarle, Kwint, Maatoug, Teunissen, Gündoğan, Simons
Aangenomen door 145 Kamerleden (alleen FvD stemde tegen)